Hemofilie
Hemofilie-A en –B zijn klinisch niet van elkaar te onderscheiden. Bij hemofilie ontstaan bloedingen ten gevolge van een falende secundaire hemostase. De aandoeningen erven X-gebonden recessief over.
Hemofilie-A is het gevolg van de afwezigheid of een afwijking van stollingsfactor VIII, door een defect in het factor-VIII-gen. Dit gen ligt op de lange arm van het X-chromosoom. Patiënten met hemofilie-A hebben een verlengde geactiveerde partiële tromboplastinetijd (aPTT). Daarnaast hebben ze een normale of soms licht verlengde bloedingstijd. Soms wordt een verlaagd factor VIII veroorzaakt door mutaties in vonwillebrandfactor (VWF), zoals wordt gevonden bij de ziekte van von Willebrand type 2N. Het gevolg van deze mutaties is dat factor VIII niet kan binden aan VWF, waardoor de klaring van factor VIII sterk wordt verhoogd en daardoor de plasmaspiegels laag zijn.
Hemofilie-B is het gevolg van de afwezigheid of een afwijking van factor IX. Het factor-IX-gen ligt, net als het factor-VIII-gen, op de lange arm van het X-chromosoom. Patiënten met hemofilie-B hebben een verlengde aPTT. De verlenging van de aPTT hangt af van het factor-IX-gehalte. De aPTT kan bij patiënten met een lichte vorm van Hemofilie-B normaal zijn. Patiënten met hemofilie-B hebben een normale bloedingstijd.
Bij verschillende patiënten binnen dezelfde familie zal de ernst van de hemofilie vergelijkbaar zijn. De hoogte van het factor VIII/IX gehalte bij draagsters (en dus het eventueel ontstaan van milde klachten) binnen dezelfde familie kan wisselen ivm de willekeurige inactivatie van één van beide X-chromosomen in alle cellen bij vrouwen. Hierdoor kunnen ook vrouwen klachten hebben van hemofilie.
DNA-diagnostiek
DNA-analyse is een belangrijk hulpmiddel bij de diagnostiek en behandeling van hemofilie. Ongeveer de helft van alle ernstige vormen van hemofilie-A wordt veroorzaakt door een inversie van een gedeelte van het X-chromosoom (intron-22-inversie). In alle andere gevallen is er sprake van allerlei verschillende defecten, zoals vele puntmutaties, diverse korte deleties en inserties, en ook grote deleties. Voor hemofilie-B zijn er vele verschillende mutaties bekend, verspreid over het gehele factor-IX-gen, die de aandoening kunnen veroorzaken.
Het vaststellen van de specifieke erfelijke aanleg voor hemofilie is niet alleen voor de patiënt zelf van belang, maar ook voor zijn/haar familieleden. Als de specifieke mutatie bij de patiënt bekend is, kunnen naaste familieleden ook worden onderzocht op de aanwezigheid van dezelfde mutatie.
Zo kan bijvoorbeeld dragerschap bij vrouwelijke naaste familieleden worden aangetoond, wat van belang is voor eventuele zwangerschap(pen). Onderzoek naar dragerschap wordt bij voorkeur vanaf 16 jarige leeftijd gedaan, maar in ieder geval vóórdat een (mogelijke) draagster zwanger is.
Naaste familieleden van de patiënt kunnen voor erfelijkheidsvoorlichting en –diagnostiek worden verwezen naar de afdeling klinische genetica in de regio.
Zwangerschap bij hemofilie draagsters
Het is belangrijk dat draagsters vóór hun zwangerschap volledig worden voorgelicht, om weloverwogen keuzes te kunnen maken mbt de zwangerschap. Hierbij dient o.a. informatie worden gegeven over de kans op een zoon met hemofilie, de ernst van de aandoening, behandelmogelijkheden, de mogelijkheid en voor- en nadelen van pre-implantatie genetische diagnostiek en prenatale diagnostiek, en het beleid rondom zwangerschap en bevalling.
Bij vrouwelijke dragers van hemofilie worden de nodige voorzorgsmaatregelen genomen tijdens de zwangerschap. Begeleiding van de zwangerschap en bevalling dient bij hen altijd plaats te vinden door een hemofilie behandelcentrum, voor de veiligheid van zowel zwangere als (ongeboren) kind.
Uitgebreide informatie over dit onderwerp kunt u vinden in de Richtlijn diagnostiek en behandeling van hemofilie en aanverwante hemostasestoornissen van de NVvH.